Ja, komt u maar, mevrouw...


5 september 2021


Ja, komt u maar, mevrouw...

‘Ja, komt u maar, mevrouw, naar de commandant.’

Ik blaas in mijn mondkapje, houd mijn zonnebril op mijn neus. Ik lijk zo wel een crimineel.
Ik kijk naar mijn bijrijder... ‘Sorry, ik moet gaan.’
Ik stap uit de auto...voorzichtig want auto’s razen langs mij heen. De auto staat zover mogelijk aan de kant. De politieagent kan er nog net staan. Hij wilde mijn rijbewijs zien. ‘U deed iets heel gevaarlijks...’
Ik haalde een truck in die 30 km p/u reed. Ik deed het weloverwogen en ik keek goed vooruit. Wat nooit hier het geval was, was het nu wel. Niemand op de andere weghelft zover ik kon zien.
‘Gassen, Wil!’
En toen werd ik naar de kant van de weg gewenkt.
De politieagent wil mijn rijbewijs vasthouden. Dat mag niet vanwege coronaregels. Als ik dat aangeef moet ik naar de commandant.
Ik loop naar de commandant. De gewoonlijke begroetingen worden uitgewisseld.
‘Je bent een vrouw en blank... die rijden over het algemeen heel veilig.’
‘Ja, klopt,’ zeg ik. ‘Maar die reputatie ben ik nu kwijt...’
Er wordt mij verteld dat ik echt een fout beging om daar in te halen. Ja, ik weet dat het een gevaarlijk stuk weg is. Ik keek goed en er was niemand.
‘Maar er zijn lijnen op de weg...’
Wat ben ik blij met mijn mondkapje want ik moet lachen. Geen lijn te zien op de weg. Iedereen doet hier wat goed is in z’n eigen ogen. ‘Waar is die lijn? Welke lijn?’
‘Ja, we zijn bezig om de betrokkenen om de lijnen op de weg te zetten.’
Ondertussen probeert hij met een sanitizer mijn plastic rijbewijskaartje te ontsmetten. Hij spuit tegen zichzelf i.p.v. op het rijbewijs.
Een gesprek over mijn moeilijke namen en Nederland ontstaat. Dat is nu vanuit Serere kom. Daar waar de mensen van de opbrengt van het meer leven. Daarna zeg ik dat ik weet dat dit een gevaarlijk stuk is, dat ik hier niet zomaar inhaal, dat er niemand te zien was. En dat ik nu dus in de fout ging.
‘Ondanks dat er geen lijnen op de weg staan, zal ik hier niet meer inhalen. Ik was fout.’
‘Ik wil vis...’ Ik kijk hem aan, begrijp hem niet zo goed. Waarom ‘vis’ ineens... Ik keer mijn zakken binnenstebuiten. ‘Ik heb geen vis.’
‘In je auto...’
‘In mijn auto? Weet u wel hoe dat ruikt om vis mee te nemen bij 26 graden in de auto?’
‘Ja, ik wil u beboeten.’
Hij wrijft met zijn duim en wijsvinger. Dat gebaar ken ik. Ik ga niet zomaar geld geven om weg te komen.
‘Als dat uw besluit is, dan geeft u mij een bekeuring. Als uw besluit anders is, dan laat u me gaan.’ Ik kijk hem aan. Blij met mijn masker en zonnebril. Ik weet dat mijn ogen kunnen spreken: irritatie of angst. Deze keer neem ik de ruimte om mijn zonnebril op te houden.
Ondertussen mengen andere agenten zich in het gesprek.
‘Boss, ze heeft toegegeven dat ze fout zit, laat haar gaan.’
Ik wacht zijn beslissing af.
Ik krijg mijn rijbewijs terug en met een knikbeweging maakt hij me duidelijk dat ik kan gaan.
Opgelucht loop ik terug naar de auto. Moet me inhouden om geen huppeltje te maken. De auto’s razen langs mij heen. Er wordt levensgevaarlijk ingehaald...
Ik stap in de auto en kijk mijn bijrijder opgelucht aan. We kunnen gaan.
Dan zegt hij:’Toen jij de auto verliet, reed de auto naar achteren. Ik dook naar de pedalen om de rem te vinden en toen heb ik hieraan getrokken...’ De handrem.
‘Oh, sorry! Je hebt het goed gedaan...dank je wel.’
Stel je voor dat ik werd aangereden door mijn eigen auto die naar beneden glijdt...